Goede leerlingevaluatie vergt drie perspectieven. En (zeer) soms kan vergelijken met het klasgemiddelde er daar ééntje van zijn.
(Tekst – Jan Vanhoof)
- Mag je als leraar of ouder tevreden zijn wanneer een leerling de standaard behaalt, geen vooruitgang boekt maar beter scoort dan andere leerlingen?
- Mag je als leraar of ouder tevreden zijn wanneer een leerling de standaard niet behaalt, vooruitgang boekt en toch beter scoort dan andere leerlingen?
- Mag je als leraar of ouder tevreden zijn wanneer een leerling de standaard behaalt, vooruitgang boekt maar ondertussen minder goed scoort dan andere gelijkaardige leerlingen?
Deze vragen brengen ons naar de kern van evaluatie. Ze stellen scherp op de basis waarop we oordelen en op hoe er over leerlingprestaties gecommuniceerd zal worden.
Drie verschillende strategieën kunnen in het beoordelen van leerlingprestaties onderscheiden worden: relatieve scoring, criteriumgerichte scoring en leerlinggerichte scoring. Deze zijn elk op zich waardevol en nodig. Geen enkele benadering kan echter op zich staan. Een volwaardige (communicatie over) beoordeling van leerlingprestaties probeert de drie perspectieven binnen te brengen. Met accenten die afgestemd zijn op het leertraject van de leerling die geëvalueerd wordt.
Relatieve scoring – Hoe goed doet de leerling het in vergelijking met andere leerlingen?
Bij relatieve scoring (normgerefereerde of normatieve scoringsstrategie) worden de prestaties van een individuele leerling vergeleken met de prestaties van anderen (de rest van de klas bijvoorbeeld). Er wordt als het ware een rangschikking gemaakt van de prestaties van alle leerlingen. Vervolgens wordt aan de leerlingen met de beste prestatie een hoge score toegekend en aan de leerlingen met de minst goede prestatie een lage score. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de vraag of iedereen misschien goed of slecht presteerde. Indien alle leerlingen goed presteerden, zal diegene met de minst goede prestatie toch een lage score krijgen. Niet iedereen kan dus een hoge of een lage score hebben. Voorbeelden van deze scoringsstrategie zijn onder andere het weergeven van gemiddelde klasscores, percentielen en rangschikkingen van leerlingen (in de vorm van de zogenaamde plaats in de klas). De score van leerlingen is dus gebaseerd op de onderlinge vergelijking van leerlingen en niet op de eigenlijke kwaliteit van hun prestatie.
Deze aanpak is als deze op zich staat om twee redenen problematisch. Ten eerste, in het onderwijs (c.q. met de eindtermen) gaat men ervan uit dat een meerderheid van de leerlingen een vooropgestelde prestatie met succes moet kunnen neerzetten en dat dus de meeste leerlingen een hoge score behalen. Of anders geformuleerd: indien leerlingen beoordeeld worden op basis van hun onderlinge verdeling, dan impliceert dit (als het ware) dat steeds de helft van de leerlingen onder de gemiddelde verwachting scoort. Deze werkwijze leidt dus steeds tot ontgoocheling en ontmoediging bij een belangrijk deel van de leerlingen. Ten tweede moet worden benadrukt dat normatieve scoring leerlingen als het ware concurrenten maakt van elkaar. Wanneer één leerling een betere score krijgt, zullen anderen immers automatisch in een slechter daglicht komen te staan. Deze scoringsstrategie kan dan ook contraproductief uitdraaien, in die zin dat leerlingen worden ontmoedigd om van mekaar te leren en om in groep samen te werken. Dat neemt niet weg dat er groepen leerlingen zijn die door deze scoringsstrategie net gemotiveerd kunnen worden. Je kan dus niet stellen dat het klasgemiddelde in principe een goede of slechte zaak is. Dat hangt af van de leerling in kwestie.
Ook al is het interessant om te weten hoe leerlingen scoren in verhouding tot hun leeftijds- of klasgenoten, een rangschikking geeft geen informatie over het prestatieniveau dat leerlingen bereiken en over of ze geleerd hebben. Daar heb je andere strategieën voor nodig.
Criteriumgerichte scoring – Hoe goed doet de leerling het in vergelijking met de vooropgesteld standaard?
De prestaties van leerlingen worden bij criteriumgerichte scoring (ook absolute of standaardgebaseerde scoring) afgewogen tegen vooraf bepaalde criteria en standaarden. Er wordt bij de beoordeling uitgegaan van de vooropgestelde doelstellingen. Hoge scores worden toegekend aan leerlingprestaties die tegemoet komen aan of beter zijn dan de vooropgestelde standaarden. Lage scores worden toegekend aan prestaties die -afgezet tegen de criteria- onvoldoende kwaliteitsvol zijn. In dat geval is het mogelijk dat iedereen slaagt, maar ook dat niemand slaagt. Aan de hand van de criteria weten leerlingen in het beste geval vooraf welke prestatie zal resulteren in een hoge of lage score. Voorbeelden van deze scoringsstrategie zijn de klassieke toetsscores of evaluatiescores gebaseerd of rubrieken en evaluatielijsten.
Leerlinggerichte scoring – Hoe goed doet de leerling het in vergelijking met voorheen?
Bij de leerlinggerichte (of ipsatieve) scoringsstrategie worden de prestaties van leerlingen niet vergeleken met een extern referentiepunt (zoals in de vorm van criteria en standaarden in de criteriumgerefereerde scoring), maar met een intern individueel vergelijkingspunt. Dit punt is gebaseerd op persoonlijke sterktes en zwaktes van de leerling, op diens reeds verworven vaardigheden en op diens vooruitgang, leerkansen, interesses, doelstellingen, achtergrond en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de betreffende prestatie. Een zelfde prestatieniveau kan dus bij verschillende leerlingen tot een verschillende score leiden.
Bij leerlinggerichte evaluatie is het dus zeker niet de bedoeling leerlingen met mekaar te vergelijken. Men beoogt daarentegen een volledig inzicht te verwerven van elke afzonderlijke leerling en een beoordeling van diens unieke verwezenlijkingen. Criteria worden hiertoe niet gezocht in het curriculum. Het is immers perfect mogelijk dat een leerling meer weet van een bepaald onderwerp dan het curriculum vooropstelt en dat je daar als leraar niet tevreden mee bent. Of aan het andere uiterste, indien een leerling een kleine vooruitgang maakt van een zeer slechte prestatie naar een slechte prestatie zullen normatieve en criteriumgerichte scoringsstrategieën deze moeilijk aan het licht kunnen brengen. Leerlinggerichte scoring zal bij de betreffende leerling wel een verbetering constateren, met alle belangrijke positieve gevolgen van dien. Deze scoringsstrategie kan dus best aangewend worden indien een verregaande differentiëring en een intensieve begeleiding van leerlingen aangewezen is.
Bron foto: https://nl.wikipedia.org/wiki/Schoolrapport
No Comments